Dominique Joseph AMAND werd geboren in Mons op 10 mei 1756, als zoon van Martin Joseph en Marie Magdelaine Joseph DEVAUCHET. Vanaf 1794 was hij achtereenvolgens kapelaan te Montroeul-sur-Haine en te Thulin, waar hij pastoor werd in 1797, onder de Franse Revolutie. Hij stierf op 29 augustus 1817 in de pastorie n° 79. Hij moest waarschijnlijk ondergedoken leven onder de Franse bezetting. Hij was bij dopen niet alleen doopheer maar ook meermaals peter. Dikwijls was er geen meter.

Ik weet nog niet welk verband er is met mijn stam maar zeker is dat hij een groot aantal van mijn voorouders in moeilijke omstandigheden gedoopt heeft als pastoor van Thulin. Ze staan in mijn stamboom maar ik vermeld ze hier nog eens in chronologische volgorde.

– Pierre Ignace AMAND, zoon van Cyrille Joseph en Marie Caroline LORIMIER. Geboren op 5 februari 1798 tegen 23 uur en pas gedoopt op 11 februari “six à sept jours après par crainte de la part des parents et de ma part n’en ayant point eu d’avis plus tôt” (zes of zeven dagen later omdat de ouders schrik hadden en hij niet eerder verwittigd was). De akte begint met “Enregistrement transposé. Les malheureuses circonstances ne m’ayant pas toujours permis de porter mon registre avec moi, j’ai oublié de faire dans le temps l’enregistrement qui suit. J’ai mis en marge une note à l’endroit où il devait être mis” (De inschrijving in het register is pas later gebeurd omdat hij door de spijtige omstandigheden zijn register niet altijd bij heeft en hij zo vergeten was de doop in te schrijven. In de marge heeft hij een nota geschreven waar de akte moet komen). Dominique Joseph was ook peter. Er was geen meter en de vader was afwezig ( film 457, pagina 946)

– Marie Thérèse AMAND. Ze werd geboren op 4 februari 1799 om 14 uur (pagina 950). Dochter van Alexandre Joseph AMAND en Marie Fernande HENAUT. Ze werd er ook dezelfde dag gedoopt met als peetouders Dominique Joseph Amand, die ook doopheer was, en Marie Thérèse BRUYERE.

– Célestine AMAND. Een tweelingzus van Marie Thérèse en dus op dezelfde dag geboren. Ze overleed te Thulin op 27 april 1812 “au n° 154”.

– Jean Noël AMAND, ° 28 februari 1799 om 15 uur (pagina 953). Zoon van Jacques en Marie Thérèse BRUYERE. Gedoopt op 29 februari met als peter Alexandre AMAND en als meter Marie Fernande HENAUT.

– Jean Baptiste Joseph AMAND, ° 23 januari 1800 om 2 uur (pagina 984). Zoon van Jean Joseph en Alexandrine DEBIEVE. Enkele dagen later gedoopt met als peter Jean Baptiste DEBIEVE en als meter Marie Joseph LESTRADE.

– Célestine AMAND, ° 18 september 1800 om 11 uur (pagina 1002). Dochter van François Joseph, journalier en Celestine ADAM. Dezelfde dag gedoopt, peter was Pierre Charles HENAUT en meter Eugénie LEFEVRE. Aangegeven op “4 prairial XII” = 24 mei 1804 ?!

– Alexandrine Joseph AMAND, ° 1 oktober 1800 om 1 uur (pagina 1003). Dochter van Fidèle en Alexandrine WATTEAU. ’s Anderendaags gedoopt. Peter was Noël Joseph AMAND en meter Marie Magdelaine AMAND (47), schippers uit Condé.

– Alexis AMAND, ° 5 maart 1801 (pagina 1020). Zoon van Cyrille Joseph en Marie Caroline LORIMIER. Enkele dagen later gedoopt, peter was Alexis Joseph DUBUS en meter Mariette SARBREUX (?).

– Célestine Joseph AMAND.Ze werd geboren te Thulin op 11 oktober 1801. Dochter van Alexandre Joseph AMAND en Marie Fernande HENAUT. Tweede getuige was Dominique Amand, kapelaan van “48”. Ze werd er ’s anderendaags gedoopt. Peetouders waren Jean Joseph AMAND en Marie Thérèse HENAUT (pagina 1035). Aangegeven “le premier jour complémentaire an X” = 18 september 1802 ?! (bron Leon Amand)

– François Firmin AMAND, ° 25 april 1802 om 3 uur (pagina 1057). Zoon van Jacques en Marie Thérèse BRUYERE. Dominique ABRASSART was getuige. Dezelfde dag gedoopt. Peter was François RIVIEBON (?), meter was Liévine BRUYERE. Aangegeven “le jour complémentaire X”, ergens rond 20 september dus.

– François Joseph AMAND, ° 4 oktober 1805 om 8 uur (Parochieregisters, Leon Amand). Zoon van François Joseph en Célestine ADAM. Dezelfde dag gedoopt. Peter was François LETOT en meter was Félicine DELCOURT. Aangifte op “13 brumaire XIV” = 4 november 1805.

– Marie Augustine AMAND, ° 20 juli 1806. Dochter van Jean Joseph en Alexandrine DEBIEVE. Dezelfde dag gedoopt. Peter was Jean Joseph AMAND en meter was Marie Augustine LEUVINTE (?).

Ook nog deze 2 feiten:

– in 1798 had men aan een vondeling de republikeinse naam Germinal gegeven. Hij heeft dat kind dan gedoopt en de namen Pelagie Benoit gegeven naar de heiligen van die dagen. (pagina 936).

– hij doopte ook kinderen die eerst door de vroedvrouw “onder voorwaarden” waren gedoopt.

Over deze D.J. AMAND staat er meer vermeld in het werk “Thulin, sa géographie, son histoire” van Philippe RINCHON. Lees dus meer over hem in de twee volgende documenten. Het eerste (1817) staat op pp. 139-140 en het tweede (maitre Amand) op p. 269.

Het lijkt me interessant hier een uittreksel uit een artikel van Flor Van Vinckenroye, Het culturele leven in Limburg ten tijde van de Brabantse, Luikse en Franse Revolutie (1787-1814) in te voegen om de situatie van de priesters in die tijd beter te begrijpen. Het gaat hier wel om de situatie van de priesters in Limburg.

“In de 18de eeuw was het aantal priesters bijzonder groot. Uit een volkstelling te Hasselt in 1796 blijkt dat er 237 kloosterlingen verbleven: 121 zusters en 116 mannelijke regulieren. Op 3 maart 1798 bedroeg het aantal priesters in Limburg 863, hetzij ruim 6 procent van de bevolking. Van hen hadden slechts 11 procent of 97 in getal de eed van trouw aan de republiek en van haat aan de monarchie afgelegd. De weigering om de eed af te leggen gebeurde vaak uit overtuiging of wegens gewetensbezwaren, maar zeker werd ook druk uitgeoefend door een deel der hogere kerkelijke hiërarchie en vele priesters vreesden het odium en de verachting vanwege hun parochianen indien zij zich schikten naar de eisen van de bezetter, die zich hatelijk had gemaakt door de sluiting van kerken en kloosters en door antireligieuze maatregelen. Het hele probleem omheen de eed werd echter in sommige hogere kerkelijke kringen zelf omstreden en met aarzeling en twijfel benaderd. De synode van Luik keurde op 14 september 1797 de eed goed. Zelfs gaf vicaris-generaal Rougrave aan de onbeëdigde priester de raad de eed af te leggen. De prins-bisschop verbood de eed, maar hij verbleef in het buitenland. De paus zelf had gedurende lange tijd geen duidelijke stelling genomen. Er ontstond geestesverwarring. Een hele reeks pamfletten pro en contra werd verspreid. Een beroemde polemist en voorstander van de eed was Simon Pieter Ernst, reguliere kanunnik van Rolduc. Het is dan ook zonder twijfel dat onder zijn invloed in het kanton Rolduc 22 van de 29 priesters de eed aflegden. Verder is het opvallend dat in de grotere agglomeraties het percentage der beëdigde priesters veel hoger lag dan in de landelijke gemeen¬ten. In Maastricht bedroeg dit percentage 53 en in Luik 63,2. Hier legde dus een aanzienlijke meerderheid der priesters de eed af. Onze kleine Limburgse steden blijven ver beneden deze getallen. In Hasselt, Sint-Truiden en Tongeren waren de percentages der beëdigde priesters respectievelijk slechts 18, 16 en 23. Heel wat van de beëdigde priesters meenden wellicht met de revolutie tot een modus vivendi te kunnen komen en zagen de Kerk in een ander verband dan dat van het Ancien Régime. In Limburg scheen weinig begrip en ruimte voor deze idee te bestaan.”

NO COMMENTS
Post a comment